Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7907

Datum uitspraak2004-08-20
Datum gepubliceerd2004-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3255 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering; aan betrokkene zijn voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen voorgehouden die vallen binnen het ten aanzien van haar opgestelde belastbaarheidspatroon.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/3255 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 4 december 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 februari 2002 waarbij gedaagde de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheids- verzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 18 februari 2002 heeft herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidson-geschiktheid van 25 tot 35%. Bij uitspraak van 20 mei 2003, reg. nr. 03/12 WAO, heeft de rechtbank Leeuwarden het beroep van appellante tegen het besluit van 4 december 2002 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft mr. A. Atema, werkzaam bij Rechtshulp Noord te Leeuwarden, namens appellante op bij aanvullend beroepschrift van 4 augustus 2003 (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 9 juli 2004 waar namens appellante is verschenen mr. Atema, voornoemd en waar gedaagde zich - met voorafgaand bericht - niet heeft doen vertegenwoordigen. II. MOTIVERING In geschil is of gedaagde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 18 februari 2002 terecht heeft vastgesteld op 25 tot 35% in de zin van de WAO. Appellante is op 31 augustus 1998 met met name rug- en heupklachten als gevolg van osteoporose uitgevallen in haar werkzaamheden als verkoopster in een damesmodezaak voor 24 uur per week. Op 16 oktober 2001 is appellante onderzocht door de verzekeringsarts J.J. Smits die op basis van zijn bevindingen bij zijn onderzoek en met inachtneming van de zich reeds in het dossier bevindende medische stukken een belast- baarheidspatroon heeft opgesteld waarin de medische beperkingen van appellante zijn neergelegd. De arbeidsdeskundige J.G. Dirkzwager heeft met inachtneming van het belastbaar-heidspatroon functies geselecteerd die naar zijn mening door appellante kunnen worden vervuld. Vergelijking van het mediane loon van de drie functies waarin het meest kan worden verdiend met het maatmaninkomen heeft uitgewezen dat de mate van arbeids-ongeschiktheid van appellante 28,68% bedraagt. Zowel in bezwaar bij gedaagde als in beroep bij de rechtbank Leeuwarden is namens appellante aangevoerd dat zij als gevolg van de osteoporose waaraan zij lijdt niet in staat is arbeid te verrichten. Gedaagde heeft geen rekening gehouden met haar pijn- en vermoeidheidsklachten en ook niet met haar verminderde psychische gesteldheid. Zowel in bezwaar als in beroep zijn deze grieven ongegrond verklaard. In hoger beroep is namens appellante overgelegd een rapport van verzekeringsarts MBA S.J. Hoitinga van Medprevent B.V. van 5 september 2003/13 mei 2004 en een schrijven van internist dr. H. van Kamp van 27 november 2003. Met betrekking tot de rapportage van Hoitinga, waarin hij concludeert dat vanwege gedaagde de belastbaarheid van appellante niet goed is weergegeven en dat er als gevolg van een ziekte geen duurzaam benutbare mogelijkheden zijn, overweegt de Raad dat zowel uit de vraagstelling als uit de rapportage zelf, niet blijkt dat de conclusies van Hoitinga betrekking hebben op de hier in geding zijnde datum van 18 februari 2002. Ook aan het schrijven van Van Kamp kan niet de waarde gehecht worden die appellante daaraan gehecht wenst te zien, nu ook ten aanzien van dit schrijven niet aannemelijk is gemaakt dat het betrekking heeft op de datum in geding. De gedingstukken bieden geen grondslag voor de mening van appellante dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Evenmin heeft de Raad uit de voorhanden zijnde gegevens kunnen afleiden dat gedaagde de belastbaarheid van appellante onjuist heeft vastgesteld. De Raad verwijst hiertoe naar de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gebezigde gronden en maakt deze tot de zijne. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gezien om tot een andersluidend oordeel te komen. Mede gezien de beschikbare medische gegevens onder andere afkomstig van de revalidatieartsen dr. A.M. Boonstra en F.H. de Vries en de internisten Van Kamp en R.F. Braun ziet de Raad geen grond voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De Raad is voorts van oordeel dat aan appellante voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen zijn voorgehouden die vallen binnen het ten aanzien van haar opgestelde belastbaarheidspatroon. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2004. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A.C.W. van Huussen.